Erwin Wunnekink, voorzitter LTO Melkveehouderij: ‘Inperken van veestapel gaat ons helpen’

‹ Terug naar overzicht

Erwin Wunnekink, voorzitter LTO Melkveehouderij: ‘Inperken van veestapel gaat ons helpen’

Geplaatst op:

De melkveehouderij in Nederland is beter af met een georganiseerde en gefaseerde krimp van de veestapel. “Ik denk dat we de doelen zoals we die nu kennen, kunnen halen met 20 procent minder koeien”, zegt boerenvoorman Erwin Wunnekink.
(Uit ZuivelZicht nr. 11, november 2023)

 

Erwin Wunnekink: "Laten we die krimp organiseren op een manier die het minst pijn doet en neem daar tien jaar voor." (Foto: Ingrid Sweers)

Tekst: Bert Kleiboer

Inkrimpen van de veestapel wordt in de politiek regelmatig genoemd als oplossing voor een aantal maatschappelijke uitdagingen. Het onderwerp is echter beladen. “Het roept bij sommigen allergische reacties op”, is ook de ervaring van LTO-bestuurder Erwin Wunnekink. “Dat komt doordat de politiek er heel goed in geslaagd is om krimp in een verrekte negatieve hoek te zetten – met kreten als halvering van de veestapel.”

De voorzitter van de LTO-vakgroep Melkveehouderij vindt het terugbrengen van het aantal koeien in Nederland wel degelijk bespreekbaar. Dat moet wat hem betreft gerealiseerd worden vanuit het bestaande verloop in de sector, via boeren die willen afbouwen of stoppen. Hij is faliekant tegen een generieke krimp, waarbij elk bedrijf een deel van zijn productiecapaciteit moet inleveren. “Melkveehouderij is meer dan melken alleen. Voorop staat dat we voedsel produceren en een belangrijke bijdrage leveren aan de economie in het landelijk gebied. Maar we hebben ook te maken met maatschappelijke opgaven, op het gebied van klimaat, biodiversiteit en bodem- en waterkwaliteit. We moeten emissies reduceren en de impact op onze omgeving beperken. Als ik dat op me laat inwerken, komt steeds weer naar boven: we hebben best veel koeien. Dat is een groot probleem geworden door het verlies van de derogatie.”

Derogatie

Deze derogatie stond Nederland toe minder strenge mestnormen te hanteren dan elders in de EU. De uitzondering vervalt echter en het afbouwen ervan betekent dat de mestproductie, uitgedrukt in hoeveelheden stikstof en fosfaat, eind 2025 tien procent onder het niveau van 2020 moet liggen. Veel melkveebedrijven moeten daardoor mest afvoeren van hun bedrijf. Dat heeft een ‘gigantische’  impact op de mestmarkt, zegt Wunnekink. Het gevolg is hoge mestkosten. Melkveehouders kunnen dat voorkomen door koeien af te voeren, waardoor ze minder melk leveren. Of ze houden de productie op peil en krijgen een veel hogere kostprijs. Wunnekink: “Zo blijven alleen bedrijven over die financieel het minst zwaar zitten. Dat zijn met name oudere ondernemers zonder opvolger. Bedrijven die hebben geïnvesteerd, krijgen het zwaar voor de kiezen; dat geldt ook voor de jonge generatie die net begonnen is.”

Dit hangt als een zwaard van Damocles boven de sector, zegt hij. Hierdoor is er minder investeringsruimte voor het halen van emissiedoelen of andere vormen van verduurzaming. Het is daarom volgens hem beter als de sector actief meedenkt over “de gewenste omvang van de veestapel.”

Hoeveel moet de veestapel krimpen?
“Ik denk dat we met 20 procent minder koeien de doelen zoals we die nu kennen kunnen halen.”

Hoe moet dat worden uitgevoerd?
“Een deel van de oplossing ligt in afroming van fosfaatrechten bij transacties. Daarnaast hebben we onze hoop gevestigd op de opkoop. Het effect van afroming is echter klein en de belangstelling van melkveehouders voor de opkoopregeling is tot nu toe heel beperkt. We zullen dus een plan moeten hebben waarmee je de afroming benut en waarmee de opkoopregeling effectiever wordt.”

Wat verwacht de sector van het kabinet na de verkiezingen?
“Wat we van de overheid vragen is in de eerste plaats tijd. Het is onmogelijk de sector in een paar jaar om te turnen zonder grote ongelukken. We zullen er een jaar of 10 voor moeten nemen. In het landbouwakkoord, dat er helaas niet is gekomen, richtten we ons zelfs op 2040.”
“Dat betekent dus ook dat de minister weer naar Brussel moet, want voor de afbouw van de derogatie staat 2025 genoemd. Wat we nodig hebben is een uitvoeringsagenda met een overtuigend actieprogramma eronder.”
“Wat we ook vragen is een transitiefonds. Als we meer aandacht willen voor natuur, landschap en al die andere opgaven, dan moeten we boeren ook een handelingsperspectief geven en ervoor zorgen dat er middelen zijn.”

Is er geen kans dat de opgaven minder ingrijpend zijn als we na de verkiezingen een kabinet krijgen met een andere politieke kleur?
“Dat lijkt me niet waarschijnlijk. In de verkiezingsprogramma’s van vrijwel alle middenpartijen – van de VVD tot aan Nieuw Sociaal Contract en GroenLinks-PvdA – staan dingen over klimaat, biodiversiteit en grondgebondenheid.”
“Dit speelt niet alleen in Nederland. Je moet onder ogen zien dat er een heel brede groep is – zeker in Noordwest-Europa – die deze onderwerpen echt zwaar omarmt. Je ziet overal dat er druk staat op de productie. In Duitsland, bijvoorbeeld, maar ook in landen als Ierland en Nieuw-Zeeland.”
“We moeten ook beseffen dat Brussel ons ziet als een land dat goed is in ‘pumping production’. Dat hoor je daar letterlijk zeggen. Aan de andere kant zijn ze daar ook benieuwd hoe wij het in Nederland gaan fiksen. Want er is wel degelijk geloof in ons innovatiesysteem. En ik denk ook dat we dat kunnen, maar het zal ons wel helpen als we een beetje de overkill van het aantal koeien eruit halen.”

Hoe valt een pleidooi voor georganiseerde krimp in de zuivelindustrie?
“We trekken samen op binnen ZuivelNL. Ook in de industrie is er een brede bewustwording dat we stappen moeten zetten. Zuivelbedrijven zeggen net als wij: het moet gefaseerd verlopen. Zij hebben ook vijf tot tien jaar nodig om hun afschrijvingsritme niet helemaal te verstoren. Niemand wil een generieke korting van pakweg 10 of 20 procent minder koeien in een paar jaar tijd. Daar kan geen onderneming zich op aanpassen.”

Hoe valt het bij melkveehouders?
“Als ik voor een zaal sta en zeg dat ik een mate van krimp wil, dan is er altijd wel iemand die vindt: dat mag je als belangenbehartiger niet zeggen. Maar de vraag is: wat is het belang dat we behartigen? Moeten we ontsporing van de mestmarkt afwachten en er eind 2025 achter komen dat we de opgaven niet hebben gehaald? Zodat de overheid alsnog een generieke krimp oplegt? Door het er niet over te hebben, krijgen we wat we niet willen. Daarom zeg ik: laten we die krimp organiseren op een manier die het minst pijn doet en neem daar tien jaar voor. Dan voorkomen we dat het ondernemers onmogelijk wordt gemaakt te investeren in innovatie.  Ik denk ook dat we dan de ruimte kunnen krijgen voor de beloning van maatschappelijke waarden. Ons vergezicht is dat in 2030 of 2035 iedere boer gewoon betaald krijgt voor de waarde die hij levert, want we kunnen als exporterende sector niet alles via de melk verwaarden. De keten is in de ‘lead’, maar een Duitse consument gaat niet betalen voor ons landschap. Dat zal via andere bronnen beloond moeten worden.”